Een rivier van tijd.

geschreven n.a.v. vrije schrijfopdracht op Everything is a story, foto van Karel Brits

Het is nog donker wanneer mijn zussen en ik gewekt worden door geroer in pannen.  Moeders stommelende geluiden verjagen de laatste resten van onze dromen.  Onder wollen dekens schudden we één voor één ons slaapvel af.  In het duister van de vroege ochtend tracht ik geduldig mijn vastgevroren lip los te trekken van mijn laken.  Men zegt dat je iemands adem voor je ogen kan zien bevriezen in deze periode van het jaar. 
“Kobe! ”  De stem die m’n naam roept is niet die van m’n moeder. “Kobe, wordt eens wakker!”  De kosmos scheurt.  Tijd en ruimte sijpelen door de barsten weer op hun plaats, het delicate glas van tegenwoordige tijd loopt vol en ik zwem er middenin. Met een ruk schiet ik uit m’n bed, m’n kamer, ons dorp.   Ik open m’n ogen en kijk recht in de boezem van mijn Gaby.  “Kobe, Mireille is hier.  Met Leo’ke.”
Een kind van iets meer dan een jaar staat voor mij te wankelen, zijn ruggengraat zwalpend op z’n knoddige beentjes, zich moedig concentrerend om op me toe te stappen.  Ik vang hem op en doe hem kirren door hem telkens weer van de grond te tillen.  Gaby begint pannekoeken te bakken.  Mireille neemt Leo mee naar de keuken waaruit geluiden van geroer in potten en gescharrel in kasten komen aangewaaid.  Het gedempte gegiechel, Leo’s geschrei, Mireille’s lieflijke bemoedering, het klinkt allemaal steeds verder weg.  Het vertrouwde geruis zaait oeverloze rust over mijn lijf en geest.  Het glas loopt weer leeg, de tijdsader verandert van stroom, stuwt naar contreien waar ik zo lang gewoond heb, waar mijn lichaam nog weerstand bood tegen ontbering en natuurkrachten.
Moeder schept de assen van vorige avond in onze klompen, onze leren schoentjes zijn niet bestand tegen sneeuw. In de pannen begint de havermout open te breken, laat zich vullen met kokende, verse melk.  Straks zullen onze maagjes, loom en verzadigd, een innerlijke warmtekruik vormen tegen de hardvochtige winter.  De kadans van onze stappen in de enkelhoge sneeuw doet het gekakel van mijn zussen in m’n oren verstommen tot gemoffeld gefezel.  Engeltjes die zingen noemt moeder het als de zussen weer eens bezig zijn.  Ik zwijg en luister naar hun onzinnige raadseltjes, hun verzonnen woorden, het eindeloze gegiechel.  Heerlijk om niets te moeten zeggen.  Ik ben een spion zonder vijanden. 
Voor we gaan slapen leest moeder een verhaaltje voor.  We houden elke keer alle zes onze adem in als de heks gevangen wordt.  Het wordt moeilijker om m’n ogen open te houden, moeders woorden klinken magnetiserend.  M’n gedachten worden steeds vloeibaarder.  De klank van haar stem dijt uit als een stemvork die resoneert tot in het diepste van mijn ziel.  De tijd druipt onmerkbaar tussen de voegen van wat eens een muur was in mijn universum.  Zo verglijdt hij samen met mij naar onontgonnen terrein.  Ik kan nu enkel nog loslaten.  Aan deze kant van de muur kerft de tijd een rivier in een dimensieloze ruimte. 
Ergens, aan de andere kant van de muur hoor ik stemmen.  Ze klinken geagiteerd, bezorgd, roepen een naam.  Het zou me iets moeten zeggen, maar ik voel enkel nog de begeerte om niet meer te weten.  Hier kan ik tegelijk zwemmen en niet zwemmen, in de rivier van tijd ben ik overal tegelijk.  Het is er eindeloos groter dan in mijn glas aan de ander kant.  Ik hoor tegelijk alles en niets, mijn zussen, mijn Gaby, de laatste klop van mijn hart.  Dan enkel nog een klaterende rivier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten